> home > biografie > interview > oorlogstijd
> saneering > beschouwingen > links

 

Bertus van Lier (Utrecht 10.09.1906 – Roden (Dr.) 14.2.1972) is zijn leven lang actief betrokken geweest bij het Nederlandse muziekleven, waarin hij zo’n belangrijke rol heeft gespeeld.
Van Lier maakte niet alleen naam als componist en compositieleraar, maar ook als dirigent, theoreticus, essayist en muziekcriticus, filoloog, vertaler en zanger. Gedurende de laatste twaalf jaren van zijn leven doceerde hij muziekwetenschap aan de Groningse Rijksuniversiteit.

Korte biografie
Bertus van Lier kreeg zijn eerste muzieklessen, theorie en ‘cello, als achtjarige op de Utrechtse Toonkunst-muziekschool en met het jongenskoor van ‘Toonkunst’ zong hij in uitvoeringen van Bachs Matthäus Passion.
Als gymnasiast raakte hij betrokken bij de opvoering van een Griekse tragedie, Bacchanten van Euripides, waarbij Willem Pijper incidentele muziek had gecomponeerd. Zo ontstond Van Liers relatie met Pijper, die hem meteen accepteerde als leerling. Na zijn eindexamen in 1927 wilde Van Lier zijn studie bij Pijper voortzetten en aan het Conservatorium zang studeren. Echter, Pijper stond hem niet toe zang te studeren: een zingende componist, dat werkt niet, meende hij. Dus studeerde Van Lier privé, compositie bij Pijper (1926-1932) en als hoofdvak cello bij Orobio de Castro aan het Amsterdamsch Conservatorium. Hij completeerde zijn studie met een cursus orkestdirectie bij de dirigent Hermann Scherchen in Straatsburg (1933).
Van Lier heeft compositieles gegeven onder meer aan het Utrechts Conservatorium, het Rotterdams Toonkunst Conservatorium en aan het Amsterdamse Muzieklyceum. Met enige regelmaat werd hij uitgenodigd als gastdirigent, onder meer bij het Concertgebouw Orkest, het Residentie Orkest, bij de verschillende orkesten van de radio en in het Aldeburgh Festival; met een orkest grotendeels bestaande uit amateurs en met de befaamde tenor Peter Pears als evangelist gaf hij jaarlijks in Rotterdam en Amsterdam uitvoeringen van Bachs Matthäus Passion. Vele jaren schreef Van Lier artikelen, beschouwingen en recensies, voor de oorlog voor het Utrechts Nieuwsblad en voor de NRC, na de oorlog tot 1960 voor Het Parool. Een aantal van zijn artikelen en beschouwingen werd gebundeld in Buiten de maatstreep (Amsterdam, Van Oorschot, 1948).
In 1960 aanvaardde Van Lier een benoeming aan de Rijksuniversiteit Groningen, waar hij muziekwetenschap doceerde. In 1964 verleende de RUG hem een eredoctoraat. Gedurende zijn ‘Groningse jaren’ dirigeerde hij het studentenorkest ‘Bragi’.
Van Lier overleed, 65 jaar oud, in zijn woning in Roden bij Groningen.

Componist
Collega-componisten als Hans Henkemans en Henk Badings (1) omschrijven Van Lier als iemand die diep inging op de onderwerpen die hem interesseerden en bleef zoeken naar de achtergronden. ‘Hij is een bezeten mens met een enorm verantwoordelijkheidsgevoel, maar zo compromisloos dat hij liever niets wil bereiken dan iets wat hem niet aanstond.’ Zo beschreef Henkemans (2) hem eens in een interview. Op basis van zijn studies en bevindingen vormde Van Lier meestal uitgesproken meningen en het conflict ging hij daarbij niet uit de weg.

Van Liers muziek wordt gekenmerkt door een zeer persoonlijk geluid met als belangrijke elementen een vloeiende melodiek, een strenge contrapuntiek, welluidende harmoniek en een doordachte metriek. In het essay Over stijlevolutie uit zijn bundel Buiten de maatstreep licht Van Lier zijn opvatting over de muzikale elementen melodie, harmonie, ritme en metrum nader toe. Het melodische en het harmonische aspect vat hij op als respectievelijk de individuele en de universele zielsexpressie in het ‘ruimte’-lijke; het ritmische en het metrische aspect vat hij op als respectievelijk de individuele en universele lichamelijke expressie in het ‘tijde’-lijke.

Een vroegere en latere periode in Van Liers werk is, in zijn geval, mogelijk beter te benoemen als vooroorlogs en naoorlogs: al snel na mei 1940 trok hij zich terug uit het muziekleven enige tijd later – Van Lier raakte betrokken bij het verzet en bovendien stamt hij uit een joodse familie – moest hij onderduiken. Zijn naoorlogse composities zijn verinnerlijkt, bevatten veelal een mystieke component.

Studie en ontwikkeling, vooroorlogse periode
Van Liers vroegst bekende, jeugdige composities zijn een Prologue voor ‘cello en piano (1923), een Wals voor piano, een Sonate voor 2 violen, ‘cello en piano, een pianosonate Pour une poupée, waar-schijnlijk opgedragen aan zijn zuster Geertrui en het Canticum (tekst: P.H. Damsté), gecomponeerd in 1924 ter gelegenheid van het 450-jarig bestaan van het Utrechts Stedelijk Gymnasium, waar hij leerling was. (Als ‘de Cantus’ is deze vroege compositie nog steeds in gebruik als schoollied.) In 1926 componeerde hij een lied la Fille morte voor sopraan en piano op tekst van Paul Fort . Sinds 1927 heeft de gymnasiast al compositieles bij Pijper en na zijn eindexamen wil Van Lier studeren aan het Amsterdamsch Conservatorium met als hoofdvak zang en ook compositie bij Pijper. Er zijn daarbij twee complicaties: Pijper verbiedt hem zang als hoofdvak en aan het Amsterdamsch Conservatorium doceert Pijper wel harmonieleer en instrumentatie maar niet compositie. Daarom studeert Van Lier als hoofdvak ‘cello bij Orobio de Castro en bij Pijper studeert hij privé.

In rap tempo ontstaan achtereenvolgens de Symfonie no. 1 (1928), het Strijkkwartet no. 1 (1928-1929) – het enige strijkkwartet overigens –, de Symfonie no.2 (1930), een Sonatine nr. 2 voor piano (1930), Deux Poésies de Ronsard, voor gemengd koor (1931), de Sonate no. 1 voor violoncello (1931) – formeel zijn ‘eigen’ instrument, hoewel hij nog maar zelden cello zal spelen – en toneelmuziek bij het drama Aias  (3) van Sofokles (1932) in opdracht van het Utrechts Stedelijk Gymnasium, uit te voeren door gymnasiasten en conservatoriumstudenten. Toen Van Lier bleek dat in geen van de bestaande vertalingen van dit stuk naar zijn zin voldoende aandacht besteed werd aan het Griekse metrum van Sofokles’ origineel, besloot hij ook de vertaling voor zijn rekening te nemen. Het is een boeiende en creatieve tijd, waarin Van Lier het experiment niet schuwt. Het ‘eerste deel van de vooroorlogse periode’ lijkt te worden afgesloten met Vier verzen van J.H. Leopold voor sopraan met piano- , of orkestbegeleiding (1933) en de Kleine Suite voor viool en piano (1935).

Intussen was Van Lier ook geïnteresseerd geraakt in de opéra de la foire en voor het lustrum (1934) van een studentenvereniging instrumenteerde hij zo’n opera Télémaque waaraan hij enkele intermezzi en balletten toevoegde, en volgens hetzelfde procedé nog eens in 1939, La ceinture de Vénus, die hij uitvoerde met studenten van de universiteit en van het Utrechts conservatorium; beide werken stammen uit 1715, (tekst Le Sage, muziek Gillier). De AVRO gaf tien Nederlandse componisten een compositieopdracht voor ontspanningsmuziek van goede kwaliteit. De resultaten stelden meest teleur maar Van Liers compositie Satyrdans werd bijzonder geslaagd bevonden. In 1936/37 componeerde hij het declamatorium De Dijk op een tekst van Jan Engelman, een opdracht van de AVRO ter gelegenheid van de voltooiing van de Afsluitdijk – en de opening van de nieuwe AVRO-studio. 

Van Lier was toenemend actief als dirigent: de leden van de Hollandsche Kamermuziekvereeniging kozen hem als dirigent en artistiek leider, als gastdirigent leidde hij de orkesten in Haarlem, Arnhem, Den Haag en Groningen. Van 1938 tot 1940 was hij dirigent van de Rotterdamse KOV Symphonia. In de winter van 1939/40, in samenwerking met de impresario Ernst Krauss organiseerde hij een ad-hoc kamerorkest, het Mozart Orkest, waarmee hij tussen 12 februari en 13 maart 1940 een opmerkelijke tournee van tien concerten maakte – een Mozartprogramma – met de befaamde pianiste Lili Kraus als solist (zie affiche); waarschijnlijk bedoelde hij met deze concerten zijn kandidatuur te stellen voor een post bij het Concertgebouworkest. Een uitnodiging in 1936 om met zijn Tweede Symfonie deel te nemen aan een Nederlands-Duits ‘Musikfest’ in Wiesbaden wees hij af.
De vooroorlogse periode wordt afgesloten met de Symfonie nr. 3 (1938-39) en met Psalm 23 (De Heer is mijn herder) voor gemengd koor (1940).

WO2
Toen Nederland betrokken raakte bij de Tweede Wereldoorlog, trok Van Lier zich resoluut terug uit het muziekleven. Aanvankelijk werkte hij als typist op een bank, maar nadat hij bij het verzet betrokken was geraakt, dook hij onder. Hij gaf ‘illegaal’ huisconcerten, waar hij als zanger autodidact, Schuberts liederencycli Die Winterreise en Die schöne Müllerin uitvoerde, ofwel met Thea Diepenbrock danwel met Maria Curcio als pianiste. Hij raakte betrokken bij het zogenaamde Haagsche Comité (4), dat zich bezon op het muziekleven na de bevrijding, dat fuseerde met andere groeperingen en dat werkte aan het ontstaan, na de oorlog, van de Federatie van Kunstenaarsverenigingen en de Raad voor de Kunst.
Gecomponeerd heeft Van Lier – voor zover bekend – aanvankelijk niet. Maar later componeerde hij eerst een kort stukje voor piano, Liedje en Kanon (1944) – opgedragen aan de pianist Kees Stokvis, bij wie hij enige tijd ondergedoken was – en vervolgens begon hij te werken aan een lied Vrijheid (Jan Engelman) voor zangstem en jongenskoor (1945) en kort daarop aan het symfonisch ballet Katharsis voor de choreografe Sonia Gaskell (1945).
Van Liers eerste jaren na de bevrijding staan zeker nog in het teken van de oorlog: de cantate O Nederlant let op u saeck (1945), een strijdlied Ik sla de trom op tekst van Jan Greshoff, voor mannenkoor en twee piano’s of orkest (1948), ‘ontstaan in het verzet en opgedragen aan de nagedachtenis van mr. N.A. Stempels’ - Van Liers gefusilleerde vriend Klaas – en in dat zelfde jaar, voor de zangeres en danseres Chaia Goldstein, A tfile fun a ghettojid – Gebed van een ghettojood – op een indrukwekkende tekst van de Pools-Joodse dichteres Rywa Kwiattkowska (in 1995 georkestreerd door Jeff Hamburg).

De Amsterdamse periode 1945-1960
In 1945 duikt Het Parool op uit de illegaliteit en hoofdredacteur Van Heuven Goedhart vraagt Van Lier als muziekredacteur. Gedurende een periode van vijftien jaar, tot hij benoemd wordt aan de Rijksuniversiteit Groningen, publiceert Van Lier voorbeschouwingen, recensies en essays in dit dagblad. Negen essays publiceert hij in1948 in ‘Buiten de maatstreep (5)’.

In 1947 begint Van Lier aan een samenwerking met het koor en orkest van de Rotterdamse Volksuniversiteit die tot 1962 zal duren: de jaarlijkse uitvoering in Rotterdam en in Amsterdam (in de ‘Ronde’ Lutherse Kerk aan het Singel) van Bachs Matthäus Passion – een koor en een orkest van waarlijk liefhebbende amateurs, met zangers als Peters Pears (evangelist) – aanvankelijk ook de alt Kathleen Ferrier – de bas Herman Schey en de tenor George Maran en met de leden van het ensemble Alma Musica (onder anderen fluitist Everard van Royen, hoboïst Haakon Stotijn, violist Paul Godwin, gambaspeler Van Leeuwen Boomkamp en klaveciniste Gusta Goldschmidt) als instrumentale solisten. Van Lier liet de evangelist plaatsnemen op de kansel en hij stelde het ‘gemeentekoor en -orkest’ zó op, dat deze leken deel uit te maken van het publiek. Met deze vermaarde uitvoeringen verwierf Van Lier waarschijnlijk zijn grootste bekendheid.
In 1948 en ’49 werkt Van Lier aan Het Hooglied voor drie solisten, koor en orkest. In de Matthäus Passion citeert Bach uit dit bijbelboek: ‘Waar is uw vriend heen gegaan, o, gij schoonste onder de vrouwen?’ Van Lier citeert in zijn compositie, op zijn beurt, Bach. Van Lier, geïntrigeerd geraakt door Bachs citaat, biedt – na een uitgebreide exegetische studie – een nieuwe interpretatie van de tekst van Het Hooglied.
Op verzoek van Thom de Klerk, de 1e fagottist van het Concertgebouworkest – en de inspirator van het Nederlands Blazers Ensemble – componeert Van Lier in 1950 het Fagotconcert en in 1951/52 volgt het Antigone-project. Albert van Dalsum vraagt Van Lier om muziek te componeren bij Antigone (6), de tragedie van Sofokles, voor het Amsterdams Toneelgezelschap; zoals al eerder gebeurde bij de muziek voor Aias meent Van Lier dat er geen Nederlandse vertaling is die recht doet aan de metriek van Sofokles’ tekst en hij zorgt eerst voor een vertaling – die in 1955 beloond zal worden met de eerst uitgereikte Nijhoffprijs voor vertalingen die hij deelt met Aleida G. Schot.
In opdracht van de Gemeente Amsterdam componeert Van Lier, in de zomer van 1954, de Symfonia – die hij niet de Symfonie nr. 4 noemt – voor het Concertgebouworkest. Hier lijkt het eerste deel van de naoorlogse periode te zijn afgesloten.

In opdracht van de VPRO (1955) componeert Van Lier de Cantate voor Kerstmis op tekst van ds. J. Jac. Thomson en in 1956 componeert hij tweemaal kwatrijnen op teksten van Boutens, de Hollandse Kwatrijnen voor gemengd koor a capella en de Drie Oud-Perzische Kwatrijnen naar gedichten van Omar Khayyam voor sopraan, altfluit en piano. Zijn wijze van componeren versobert en verinnerlijkt; zijn muzikaal idioom lijkt te verwijzen naar Het Hooglied, zelfs naar zijn 1e Symfonie. In opdracht van de Gemeente Amsterdam componeerde Van Lier het Divertimento facile – wellicht gemakkelijk voor de luisteraar, maar niet zo gemakkelijk voor de uitvoerders volgens Anton Kersjes. Zijn laatste ‘Amsterdamse’ compositie wordt de Concertante muziek voor orkest met viool- en hobosoli (1959), een opdracht van de Gemeente Amsterdam, bijhet 75-jarig bestaan van het Amsterdams Conservatorium; (de jeugdige solisten waren violiste Ida Busch en hoboïst Han de Vries).

Roden en Groningen 1960 en daarna
De Rijksuniversiteit Groningen nodigt Van Lier uit in Groningen muziekwetenschap te doceren; het gezin Van Lier verhuist in 1960 naar Roden op een twintigtal kilometers van Groningen (en Bertus haalt alsnog zijn rijbewijs). Van Liers openbare les als Lector is getiteld Rhytme en Metrum (7), een van de steeds terugkerende thema’s in zijn denken en werken.
In Groningen hervindt Van Lier de muziekliefhebbende studenten, niet alleen in de collegebanken maar ook in het gezelschap Bragi, waar hij hen tot onverwachte prestaties weet te inspireren. Van Lier werkt aan twee composities, 5 mei: zij, voor gemengd koor, jongenskoor en orkest op een tekst gedicht door K.H.R. de Josselin de Jong (1962) en Psalm 136 voor baritonsolo (voorzanger), gemengd koor en gemeentekoor en orkest (1964). Alleen al deze omschrijvingen zijn aanduidingen dat de muziek van Bach – als steeds – zijn grote inspiratiebron was.

 

In 1964 componeert Van Lier de Intrada reale e sinfonia festiva, muziek bij de intree van koningin Juliana, die bij het 350-jarig bestaan van de Rijksuniversiteit Groningen het ere-doctoraat van de RUG zal ontvangen, uitgevoerd door Bragi onder leiding van de componist – die ook van de Universiteit het eredoctoraat in ontvangst mag nemen. Voor Bragi ook werkt Van Lier aan een Suite van melodieën uit het Haerlem’s Oudt Liedt Boeck (1761) (1965/66).
In 1966 ontstaat de muziek van Eens, voor zangstem en piano; de tekst is het gedicht van A. Roland Holst. In 1972, na de dood van de componist, zal Hans Henkemans, op diens verzoek, van deze compositie een bewerking maken voor zangstem en ensemble van acht instrumenten.
In 1967 componeert Van Lier nog Variaties en thema voor orkest, zijn laatste compositie. In de winter van dat jaar openbaart zich de slepende ziekte waaraan hij ten slotte in februari 1972 zal overlijden.

Hans van Lier

 

29 november 2005 / herzien 25 oktober 2020 (met dank aan Sofie van Lier en Tom Swaap)

 

 - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

(1) Henk Badings, De Hedendaagse Nederlandse Muziek, blz. 98, Caecilia, bibliotheek voor muziekvrienden/Bigot en Van Rossum N.V. z.j.). 

(2) Hans Henkemans in een radio-interview met Han Reiziger (VPRO uitzending 12.8.1985). 

(3) Sofokles: Aias vertaald door Bertus van Lier; Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1955 

(4) Haagsche Comité: zie Micheels, Pauline: Muziek in de schaduw van het Derde Rijk, Zutphen, Walburg Pers 1993 o.a. blz. 329, 331, 350

(5) Buiten de maatstreep, Amsterdam, G.A. van Oorschot 1948 

(6) Sofokles: Antigone vertaald door Bertus van Lier, Amsterdam, G.A. van Oorschot, z.j.; nieuwe uitgave z.j. (1966) 

(7) Rhythme en Metrum, openbare les op 30 mei 1967 bij het aanvaarden van het ambt van lector in de Muziekwetenschappen aan de RUG door Dr. L. Van Lier, Groningen, J.B. Wolters, 1967

 

 

 

 

Beweeg muis over foto's voor bijschrift

> terug naar bovenkant pagina > home